De geur van vers brood en vis vult de straten, terwijl in de haven krakende schepen uit Noorwegen aanmeren, beladen met stapels hout voor de scheepsbouw en grachtenpanden. Tussen de lading bewegen Noorse zeelieden, handelaren en arbeiders. Mannen en vrouwen die in Amsterdam niet alleen hun waar, maar ook hun dromen komen lossen.
In de 17e eeuw was Amsterdam uitgegroeid tot een van de grootste handelssteden ter wereld. De stad had veel materiaal nodig voor de bouw van nieuwe huizen, schepen en de funderingen van de grachtenpanden. Vooral hout was belangrijk. En dat hout kwam vaak uit Noorwegen. ‘Amsterdam staaer paa Norge’, aldus de Deense geleerde Holger Jacobæus. De stad staat op palen, ja, maar ook op Noorwegen. Amsterdam, zo zei hij, was een ondergronds bos.
Van Riksdalers naar guldens
Met het hout kwamen ook veel Noorse zeelieden, handelaren en arbeiders naar de stad. Voor de mannen was de reis naar Amsterdam eenvoudig. Zij monsterden aan als matroos of soldaat op een schip en werkten om de overtocht te bekostigen. Vrouwen reisden als passagier, en dat was best duur. De prijs van de vaart kon oplopen tot een jaarsalaris van een dienstmeisje. Maar de lonen in Amsterdam waren hoger dan in Noorwegen. Een dienstmeisje verdiende in Nederland 120 gulden per jaar, ongeveer 48 Noorse Riksdaler. Voor hetzelfde werk kreeg ze in Noorwegen slechts 1,25 Noorse Riksdaler. En dus hadden vrouwen het ervoor over.
Werken voor de VOC
De Noren brachten hun eigen kennis en vakvaardigheden mee. Vooral in de zeevaart was hun invloed duidelijk merkbaar. Veel Noorse mannen werkten als zeeman voor de VOC. De handelsonderneming had mensen nodig voor haar schepen en handelsposten. Het was een harde, gevaarlijke job, maar de Noren hadden ervaring met de zeiltechnieken die nodig waren voor lange reizen. Termen die in de Noorse maritieme traditie al voorkwamen, zoals kiel (de onderkant van een schip) of ra (de horizontale balken waaraan de zeilen hangen), werden vervolgens ook in het Nederlands gebruikt.
Een zeeman meer of minder
Amsterdammers vonden het wel prima dat de Noren aan de slag gingen voor de VOC. Zij waren zelf niet zo enthousiast over het werk in overzeese gebieden, omdat de risico’s groot waren. Reizen naar de Oost en werken bij de handelsposten was gevaarlijk, met een grote kans op tropische ziektes of ondervoeding. Slechts een derde van de mensen overleefde de reis. Op de schepen gingen dysenterie (zware diarree) en tyfus als een lopend vuurtje rond. De VOC zorgde ervoor dat de schepen altijd meer bemanning hadden dan nodig was, zodat er voldoende vervangers waren voor de mensen die stierven. Een zeeman meer of minder deerde de VOC niet. Er werd vaak gezegd: ‘De VOC kan makkelijk een nieuwe soldaat of zeeman krijgen voor 9 gulden.’
Geen vetpot
De Noorse vrouwen werkten vaak als dienstmeisje en hoewel de lonen hoger waren dan in Noorwegen, was het nog steeds geen vetpot. Het meisje Marit Roelofs kwam in de zomer van 1668 alleen aan in Amsterdam vanuit Bergen. Zonder familie of vrienden vond ze een baan als dienstmeisje in een herberg. Ze miste haar thuis en het werk was veel zwaarder dan verwacht. Wanhopig smeedde ze een plan. Ze zou een kleine brand stichten, in de daaropvolgende chaos geld en waardevolle spullen stelen, en naar Bergen vluchten. Maar de brand verspreidde zich sneller dan gedacht en verwoestte de herberg volledig. Marit werd gearresteerd, veroordeeld en uiteindelijk ter dood gebracht. Haar droom van terugkeer naar Bergen eindigde op het schavot.
Leven niet makkelijk
De Noorse gemeenschap in Amsterdam was arm, maar hecht. De Noren woonden dicht bij elkaar en trouwden vaak met andere Noren of Duitse zeelieden. De Lutherse kerk speelde een grote rol in hun sociale leven, en ze hadden goed contact met hun thuisland en met andere Noren in de stad. Toch kwamen ruzies en vechtpartijen, vaak onder invloed van brandewijn, regelmatig voor. Amsterdam bood veel kansen, maar het leven was niet makkelijk. Volledig integreren in de samenleving bleek moeilijk voor minder vermogende migranten, en de mogelijkheden om je op te werken waren beperkt. Dat zorgde voor frustratie. Soms ging het dan ook mis, zoals op de Zeedijk in de herfst van 1666.
Moord
In een kelderwoning werd een dode man gevonden. Zijn keel was doorgesneden. De Noor Peter Pieters bleek de dader. Peter en zijn vrouw waren samen uit Noorwegen naar Amsterdam gekomen in de hoop op een beter leven. Hij werkte als schoenmakersleerling en zij als schoonmaakster. Ze woonden in een kleine kamer die ze deelden met andere huurders. De geboorte van hun eerste dochter bracht niet alleen blijdschap, maar ook zorgen over geld. Toen Peters vrouw ontdekte dat hun buurman Jan geld en goud in een lade bewaarde, begon Peter te fantaseren over een uitweg uit hun armoede. Op een avond probeerde hij, stomdronken van de brandewijn, Jan te bestelen. Maar Jan werd wakker, en er ontstond een worsteling. In een opwelling sneed Peter Jans keel door. Hij werd veroordeeld tot de doodstraf, terwijl zijn vrouw en dochter uit de stad werden verbannen.
Bescheiden invloed
Ondanks hun vaak bescheiden positie droegen de Noorse en Scandinavische migranten wel degelijk bij aan de stad op manieren die nog steeds merkbaar zijn. De houthandel met Noorwegen was cruciaal voor de bouw van Amsterdam en maakte de groei van de stad mogelijk. En de vakkennis van de Noren in de scheepvaart was van groot belang. Ze droegen bij aan de kleurrijke mengelmoes van culturen die de stad in de 17e eeuw kenmerkte.
Droom van een zeeman
Hun verhalen, van dromen van een beter leven tot tragische misdaden, zijn een weerspiegeling van de harde realiteit waarmee veel migranten in Amsterdam werden geconfronteerd. De stad bood kansen, maar ook risico’s en ontberingen. Als u langs een oud Amsterdams pand loopt, bedenk dan, misschien rust het op Noors hout. Aangevoerd door een zeeman die ooit zijn thuis achterliet voor een kans in onze stad.
Foto bovenaan: Gezicht vanaf het IJ vanuit het noordoosten op Oostenburg, naar de Oostindiëwerf en het Oost-Indisch Zeemagazijn van de V.O.C.
Fotos: Stadsarchief Amsterdam