In 2010 is afgesproken dat de uitgaven aan externe inhuur maximaal 10% van de totale personeelsuitgaven mogen zijn; de zogeheten Roemernorm. De afgelopen jaren is deze overschreden en het kabinet wil de externe inhuur de komende tijd weer terugbrengen.
Dat begint met de simpele vraag of externe inhuur echt nodig is voor een specifieke taak. Daarnaast zouden taken die nu extern worden uitgevoerd, intern belegd kunnen worden, waarbij het Rijk het externe personeel in dienst neemt. Door deze ‘verambtelijking’ neemt het aantal fte’s toe, maar het zorgt wel voor een financiële besparing. Bovendien draagt het bij aan meer interne kennis en expertise, belangrijk voor de toekomstbestendigheid van de rijksoverheid. Ook wil het kabinet kijken naar flexibeler inzet van personeel, via pools en voor werk dat departementsoverstijgend is.
Onderzoek naar oorzaken
Deze eerste plannen komen voort uit onderzoeken van de Auditdienst Rijk en ABDTopConsult (specifiek over ICT). Hieruit bleek dat de totale uitgaven aan externe inhuur in de periode 2018-2023 13% was. Daarbinnen zijn categorieën te onderscheiden waartussen grote verschillen te zien zijn. Zo ligt de inhuur bij kerndepartementen meestal onder de 10%, terwijl dat bij ICT-taken 43% is.
Redenen voor externe inhuur zijn tijdelijke en onvoorziene piekbelasting. Denk aan inzet rondom COVID, herstel van de toeslagenaffaire en de schade-afhandeling in Groningen. In het geval van ICT gaat het vooral om vraag naar gespecialiseerde kennis, terwijl de arbeidsmarkt krapper wordt. Externe inhuur is daarom nodig om de taken van de overheid goed uit te kunnen voeren, daarbij moet echter wel oog zijn voor optimale inzet daarvan.
Voortgang
Ieder ministerie is zelf verantwoordelijk voor het terugdringen van de externe inhuur; zij kunnen zelf het beste beoordelen of externe inhuur nodig is voor de taakuitvoering en maatschappelijke dienstverlening. In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk, die ieder jaar in mei verschijnt, wordt over de voortgang gerapporteerd.