Doel van de Wet eenmalige huurverlaging was om de woonlasten van huurders met een laag inkomen (tot 120% van het minimumloon) structureel te verlagen. Uit de evaluatie bleek dat het grootste deel van de huurverlaging netto niet bij de huurder terechtkomt. De huur werd gemiddeld €56 per maand lager. In de praktijk hielden huurders hieraan gemiddeld €24 per maand over, omdat ze door de lagere huur ook minder €32 per maand huurtoeslag ontvingen. De gemiddelde huurquote (het percentage van het inkomen dat naar huur gaat) daalde van 24,3% naar 20,8% voor huishoudens met een inkomen tot 120% van het minimumloon. De huurverlaging gold verder alleen voor huurders bij woningcorporaties.
Woningcorporaties hielden ondanks de lagere jaarlijkse huurinkomsten wel genoeg ruimte over om de gemaakte prestatieafspraken over nieuwbouw en verduurzaming na te komen. De afschaffing van de verhuurderheffing vanaf 2023 was onderdeel van dezelfde prestatieafspraken en maakte onder andere de eenmalige huurverlaging financieel mogelijk.
Het effect van de huurverlaging op de doorstroming van huurders is uit de evaluatie niet vast te stellen. Dit kan pas op langere termijn. Een lagere huur zou kunnen betekenen dat huurders minder snel verhuizen naar een beter passende en betaalbare woning.