Vandaag heeft de Europese Commissie besloten Zweden door te verwijzen naar het Hof van Justitie van de Europese Unie. Dit is vanwege het niet naleven van de vrijheid van dienstverlening volgens Artikel 56 van het VWEU en Artikel 36 van de EER-overeenkomst.
Zweedse klanten die betalen voor diensten van aannemers uit andere EU- of EER-landen moeten een voorlopige inkomstenbelasting van 30% inhouden, tenzij goedgekeurd door de Zweedse belastingdienst (bekend als F-belasting goedkeuring). De Commissie vindt dat deze verplichting de vrijheid van dienstverlening schendt als buitenlandse aannemers geen vaste inrichting in Zweden hebben.
De Commissie heeft in juli 2023 en mei 2024 Zweden gevraagd om de regels aan te passen, maar onvoldoende veranderingen zijn doorgevoerd. Daarom wordt de zaak nu voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Achtergrond
Wetwijzigingen vanaf 2021 verplichten Zweedse klanten om een voorlopige belasting in te houden voor diensten van buitenlandse aannemers zonder Zweedse vestiging, tenzij vooraf goedgekeurd door de Zweedse belastingdienst. Deze regels gelden ook voor diensten die in het buitenland plaatsvinden maar onder Zweeds beheer vallen.
De voorlopige belastingen worden vaak pas na lange tijd terugbetaald, wat een financiële belemmering vormt voor buitenlandse aannemers. Bovendien vormt de administratieve last van F-belasting goedkeuring een extra obstakel voor de vrijheid van dienstverlening.
Meer Informatie
Inbreukprocedure Zweden (INFR(2023)4007)