Reflectie op tweede ronde Integraal Programmeren – stappen vooruit, maar nog veel te winnen
De provinciale energievisies fungeren als basis, er is meer aandacht voor verschillende energiesysteemopties, beleidsdomeinen zijn beter verbonden en de samenwerking tussen partijen is versterkt. Tegelijkertijd wordt duidelijk dat de ruimtelijke doorwerking versterkt kan worden en processen gestroomlijnd, om het Integraal Programmeren te laten 'werken' voor de regio.
Het doel van Integraal Programmeren is om het energiesysteem in samenhang met ruimtelijke ontwikkeling vorm te geven en daarbij rekening te houden met schaarste. Uit de reflectie blijkt dat dit doel nog niet bereikt is, maar de provincies wel lerend zijn: er zijn innovatieve werkwijzen geïntroduceerd en het besef groeit van het belang van integrale afstemming. De verbeterde samenwerking tussen partijen heeft geleid tot meer onderling begrip, een bredere betrokkenheid en een gezamenlijke inzet voor de energietransitie.
De ruimtelijke doorwerking van de pEV en het pMIEK is echter zwak. Projecten zijn vaak te abstract om daadwerkelijk mee te kunnen nemen in de omgevingsvisie. Als ruimtelijke plannen niet meer allemaal passen op de beschikbare en geplande energie-infrastructuur, wordt dit wel als knelpunt benoemd, maar er vindt (nog) geen aanpassing van die plannen plaats.
De reflectie benoemt daarnaast vier kritiekpunten:
- Het proces is te druk door de snelle opeenvolging van producten binnen het proces van Integraal Programmeren en hoge verwachtingen in een periode van veel beleidstrajecten.
- Er is sprake van verdeeldheid door concurrerende beleidsagenda’s en onduidelijke rolverdeling tussen bestuurslagen.
- Het proces is intransparant door een gebrek aan onderbouwing van prioritering en beperkte informatie-uitwisseling, vooral over netwerkcapaciteit.
- En het is te vrijblijvend: geprioriteerde energie-infrastructuurprojecten krijgen in de praktijk vaak geen voorrang door schaarste aan uitvoeringscapaciteit of afhankelijkheid van andere stakeholders.
De aanbevelingen uit de vorige reflectie – zoals vroegtijdige betrokkenheid van gemeenten en betere samenwerking met landelijke netbeheerders – blijven grotendeels actueel. Nieuw is de oproep om het proces te stroomlijnen en de pEV verder te ontwikkelen als ruimtelijk verhaal. Dat kan door de pEV in te zetten als Programma onder de Omgevingswet. Instrumenten als gebiedsgericht werken, de lagenbenadering en bredere toekomstverkenningen kunnen bijdragen om de energietransitie meer robuust en integraal te verankeren in ruimtelijk-economische ontwikkelingen.




